De NOS lag afgelopen week onder vuur na de uitzending van een item over sociale mediastress onder jongeren. Oorzaak van de commotie was het onderzoek dat de aanleiding was voor het NOS-item. In een blogpost van Maarten Keulemans en eentje van Linda Duits werd beargumenteerd dat er van alles zou zijn aan te merken op dat onderzoek van de Nationale Academie voor Media en Maatschappij. Ook zou het commentaar van een door de NOS geraadpleegde hoogleraar niet correct zijn verwerkt, schreven zowel Keulemans als Duits in vervolgartikelen. Op DNR reageert hoofdredacteur NOS Nieuws Marcel Gelauff op de kritiek.
Gelukkig zijn er bloggers. En gelukkig zijn die begaan met de NOS en de betrouwbaarheid van het NOS Journaal. Waarvoor veel dank.
In reactie op alle kritiek over een NOS-onderwerp over het gebruik van sociale media door jongeren wil ik graag eerst even terug naar de basis. De NOS doet verslag van alles wat maatschappelijke belang heeft en relevant voor ons publiek is. Dat kunnen grote nieuwsontwikkelingen zijn, wetenschappelijke ontdekkingen, maar daar hoort ook het signaleren van trends bij.
Een trend
De enorme toename van het gebruik van sociale media onder jongeren is onmiskenbaar een trend. Ook zonder onderzoek kan ik me voorstellen dat we daar aandacht aan zouden besteden. Op basis van gesprekken met leraren, jongerenwerkers, ouders en uiteraard de jongeren zelf, zouden we daar een prima reportage over kunnen maken. Die waarschijnlijk dezelfde strekking zou hebben als onze uitzending van vorige week maandag.
In dit geval hebben we gekozen om het onderwerp ‘op te hangen’ aan een onderzoek van de Nationale Academie voor Media en Maatschappij. Onze redacteur die als specialisme ‘onderwijs en jongerencultuur’ heeft, ontving het onderzoek op 1 mei. Vorig jaar hebben we ook een onderwerp (over mobiele telefoons in de klas) gemaakt met als aanleiding een onderzoek van de Nationale Academie voor Media en Maatschappij [pdf!]. Het feit dat we al eerder een onderwerp hebben gemaakt over een onderzoek van de Nationale Academie voor Media en Maatschappij geeft aan dat er al eerder kritisch door onze redactie is gekeken hun publicaties.
Wat hebben we in dit geval gedaan?
Op 2 mei hebben we de Nationale Academie voor Media en Maatschappij gevraagd naar de kwalitatieve resultaten (red. gesprekken met 85 jongeren). Daarop kregen we het volgende antwoord:
Wij hebben slechts opnamen en ruwe uitwerkingen van de groepsgesprekken. Wij niet van plan geweest deze apart te rapporteren. Het kwalitatieve onderzoek is deze keer echt uitgezet als voorbereiding voor de inhoudelijk opzet van het kwantitatieve onderzoek. Op deze wijze zijn wij in staat geweest de stellingen te definiëren geheel gebaseerd op de belevingswereld van jongeren. Dat levert de beste en meest betrouwbare gegevens op.
Zoekend naar een deskundige op het gebied van sociale media kwam onze redacteur uit bij Jan van Dijk, hoogleraar communicatiewetenschap aan de Universiteit Twente. Expert en adviseur op het gebied van sociale gevolgen van ICT. Auteur van ‘De netwerkmaatschappij: Sociale aspecten van nieuwe media‘.
We hebben rechtstreeks contact met hem opgenomen. Het onderzoek dat we van de Nationale Academie voor Media en Maatschappij hadden ontvangen, is aan hem doorgestuurd. Onder een embargo-afspraak. Daarna kreeg onze redacteur de volgende e-mail van Van Dijk.
Interessant onderzoek. Resultaten, hoewel niet representatief te noemen zijn geloofwaardig. Komen ook overeen met mijn eigen kennis. Waar ik in dit rapport bezwaar tegen heb, is de koppeling aan de Skinner Box en de suggestie van manipulatie van jongeren door een extern medium van buiten. Het zijn de jongeren zelf die dit doen! Met behulp van een tool die op een gegeven moment dwangmatig gedrag kan veroorzaken. Er is geen sprake van manipulatie.
De Box van Skinner hebben we in de berichten derhalve niet genoemd.
Van Dijk schreef verder:
Geen van de begrippen is wetenschappelijk onderbouwd, ook niet als dit gesuggereerd wordt (FOMO is geen erkende disorder of zo). Verder moeten begrippen als stress, gewenning en verslaving goed onderscheiden worden en deze drie van bekende algemene behoeften van jongeren aan de vorming identiteit en de voor hen zeer relevante peergroup omgeving. Ik zou in het verslag vooral aandacht besteden aan de antwoorden van de jongeren op de vragen, niet aan de vermeende context (Skinner , behaviorisme-straffen en belonen e.d.) Een beschrijving van de antwoorden van de jongeren kan een heel mooi artikel/item opleveren.
Ook was een door hem geschreven hoofdstuk [pdf!] van een boek door hem bijgevoegd:
Ik hecht mijn inleidend hoofdstuk van het Basisboek Social Media (D. van Osch en R. van Zijl Red.), Boom Lemma 2011 aan. Je hoeft alleen de korte paragrafen 1.4.5 (over stress) p. 24 [25 en 1.4.7 (over verslaving) p. 26/27 te lezen.
Op pagina 28 schrijft van Dijk :
Het verschijnsel social mediaverslaving zal de komende jaren ongetwijfeld toenemen. Het gebruik van social media appelleert aan zo’n geweldige sociale behoefte, en er is zo’n grote sociale dwang van buiten dat sommigen hierbij geen maat weten te houden.
Van Dijk stelde verder dat het onderzoek, in tegenspraak tot de Nationale Academie voor Media en Maatschappij, volgens hem niet representatief te noemen was voor 984.000 Nederlandse jongeren in de leeftijdscategorie 13 tot en met 17 jaar, maar zeker wel geloofwaardig. Naar aanleiding van die opmerking hebben we in onze berichtgeving de resultaten omschreven als: “het blijkt uit onderzoek onder 500 jongeren”.
Jongerenwerkers
Behalve de contacten met Jan van Dijk heeft onze redacteur ook gesproken met diverse jongerenwerkers. Zij heeft de uitkomst van het onderzoek ‘Jongeren lijden aan Sociale Media Stress’ aan hen voorgehouden en hen gevraagd of zij dit herkennen. Die antwoorden waren allen bevestigend.
Na uitzending ontving onze redacteur op 9 mei 2012 de volgende mail van Jan van Dijk:
Geachte, ik ben vandaag gearriveerd op Sicilië (vakantie). Jullie hebben er een prachtig item van gemaakt maandag. Prachtig gecomponeerd. En verantwoord. Complimenten. Jullie Vlaamse collega`shebben het ook opgepikt, want zij gaven niet toevallig op dinsdag aandacht aan hetzelfde onderwerp. Groet Jan van Dijk
De NOS brengt duizenden onderwerpen per jaar. Wij doen onze uiterste best om die alle te checken en er een gezonde dosis journalistieke achterdocht op los te laten. Dat is ook in dit geval gebeurd. Wat we intern hebben geleerd van dit geval is dat we nog zorgvuldiger moeten afwegen welke formuleringen we uiteindelijk kiezen. In dit geval zit het vooral in “het blijkt uit onderzoek onder 500 jongeren”. Als we daar bijvoorbeeld hadden geschreven: “dat komt naar voren uit gesprekken met etc”, dan was al deze verwarring niet ontstaan.
Heel goed dat Gelauff de moeite heeft genomen te reageren. Er blijft echter behoorlijk wat liggen:
– Van Dijk heeft het onderzoek nooit betrouwbaar genoemd, terwijl de adjunct- en de hoofdredacteur dit wel met stelligheid hebben beweerd.
– Als de redactie al eerder onderzoek van de Nationale Academie Media en Maatschappij heeft bekeken, vrijwaart hen dit niet van het doen van hun werk nu. Daarbij: ze hebben dus toen ook de onjuiste accreditaties en commerciële belangen gemist.
– Dat jeugdwerkers herkennen dat jongeren aan hun mobieltje gekluisterd zijn, maakt ‘lijden aan sociale mediastress’ nog niet waar.
Gelauff gaat niet in op de kritiek over zijn mening over wetenschap en onderzoek, een opvatting die maar weer eens blijkt uit hoe met de reactie van Van Dijk is omgegaan.
De NOS zegt dat zij trends wil signaleren. Dat lijkt mij een vreemde taak voor een nieuwsorganisatie, maar vooruit. Wat er in het item is gedaan is echter geen trend signaleren, maar mensen angst aanjagen. Hallo Fox News!
Daarbij heeft de NOS een podium geboden aan een – op zijn zachts gezegd – dubieuze stichting die profiteert van dergelijke angsten. Het had Gelauff gesierd als hij daar op in had durven gaan.
Lijkt me toch ook dat aan 2 belangrijke punten van kritiek voorbij wordt gegaan: deze nationale academie verdient geld aan het oplossen van het vermeende probleem dat dit onderzoek bloot zou leggen. Dat had in het artikel genoemd kunnen worden.
En de vraag of er sowieso wel een probleem is, als uit de cijfers van het onderzoek ook blijkt dat de helft geen stress heeft van sociale media. Dat maakt het bericht tendentieus en eenzijdig. In dat geval had over langere periode onderzoek gedaan moeten worden om een toename te constateren.
Ik krijg bij het lezen van deze reactie sterk de indruk dat dhr. Gelauff of de kern van de kritiek mist, of hier bewust omheen praat.
De kritiek op de NOS draait niet alleen om dit incident. Het gaat erom dat er erg vaak fouten zitten in de wetenschapsberichtgeving. Ja, ik ben zo’n wetenschapsjournalist waarvan Gelauff denkt dat hij ze niet nodig heeft. En ik kijk regelmatig met kromme tenen naar de manier waarop wetenschap en onderzoek in het NOS journaal wordt weergegeven. Vanwege de onkritische houding ten opzichte van slecht onderzoek, maar ook vanwege het gebrek aan basiskennis over (natuur)wetenschap. Het voorlopige dieptepunt vind ik de verslaggever die begin vorig jaar met droge ogen beweerde dat het onderzoek in de deeltjesversneller CERN nieuw licht zal werpen op het ontstaan van het leven op aarde. (En dat dit ontstaan van het leven de ‘big bang’ wordt genoemd.)
De kritiek draait verder om de uitspraken die Gelauff heeft gedaan in het interview met het blad Delta van vorige week. Waarin hij in feite beweert dat wetenschap ‘ook maar een mening’ is, en waarin hij lijkt te zeggen dat de NOS er niet is om aan waarheidsvinding te doen. Herwin Thole heeft een erg sterk stuk geschreven in reactie op dit interview en de erop volgende commotie, dat vanmorgen hier op DNR is geplaatst.
Ik lees in de reactie hierboven niets terug dat op deze twee belangrijke kritiekpunten in gaat. Behalve dat Gelauff blijft vasthouden aan het idee dat algemeen journalisten ook prima in staat zijn wetenschappelijk onderzoek te doorgronden en hierover te berichten. Ik vraag me af of hij ook meent dat de politieke verslaggeving kan worden overgelaten aan mensen die niet weten hoe ons politiek stelsel werkt. Of sportverslaggeving aan iemand die de buitenspelregel niet kent. Maar eigenlijk geeft in dit geval de praktijk het duidelijkste antwoord. Als het waar was dat de NOS haar wetenschapsberichtgeving aan algemeen redacteuren kon overlaten, zouden er toch niet zo veel fouten in die berichtgeving moeten zitten.
Na het lezen van de reactie van Gelauff wordt duidelijk dat Van Dijk toch wel een cruciale rol heeft gespeeld in het geheel. Zijn oordeel is merkwaardig: het onderzoek is niet representatief, bestaande theorieën zijn onjuist toegepast (Skinner) en de begrippen zijn niet wetenschappelijk onderbouwd.
Maar hij vindt het “geloofwaardig” en het komt “overeen met mijn eigen kennis”. In de aanbevolen paragraaf 1.4.7 wordt ook geen verslaving aangetoond: “Hierover wordt veel gespeculeerd; er is nog weinig onderzoek naar gedaan” schrijft Van Dijk zelf.
Kern van de zaak lijkt me dat de NOS-redactie te horen kreeg van een wetenschapper dat het onderzoeksrapport niet deugt (niet representatief, niet wetenschappelijk onderbouwd) maar toch een item maakte dat draaide om dat onderzoek. Dan kan Van Dijk tien keer zeggen dat hij het onderwerp verder wel interessant vindt en denkt dat er wel een leuk verslag van is te maken, maar als journalist dien je zo’n onderzoek dan toch gewoon netjes naast je neer te leggen.
Het fiat van een wetenschapper betekent toch niet dat je taak als journalist erop zit? Bij de NOS hebben ze nog dringender wetenschapsjournalisten nodig dan ik eerst dacht, als ze zich zo gemakkelijk plooien naar de enthousiaste woorden van een wetenschapper. Ook tegenover onderzoekers moet je je kritisch opstellen.
Van Dijk gaf op de blog van Maarten Keulemans al toe dat zijn enthousiasme voor een belangrijk deel was ingegeven door de hoop subsidie binnen te slepen voor onderzoek naar jongeren en sociale media. De manier waarop Gelauff hier stelt ‘ja maar we hebben het een wetenschapper gevraagd en hij zei dat het oke was’ suggereert dat hij denkt dat wetenschappers verheven zijn boven zulke motieven.
Maar, vergelijkinkje: stel nou dat het een politicus was geweest die had gezegd: nou ja, echt harde cijfers zijn het niet, en het rapport blijkt onzin, maar het is zo’n leuk onderwerp, dus doe toch maar. Had de NOS dan ook gezegd: ja, nou, maar de minister achtte het geloofwaardig?
los van de inhoudelijke zaak, het is schitterend om deze discussie te kunnen hebben en volgen. twee sociale instituten die veelal uitsluitend met zichzelf bezig zijn – de Journalistiek en de Wetenschap – worden niet alleen de maat genomen door kijkers/lezers/anderen, maar dat heeft klaarblijkelijk dermate impact dat zij zich naar buiten toe (proberen te) verantwoorden.
uiteindelijk is dit waar het in onze ‘nieuwe’ media-leefwereld om gaat: transparantie, verantwoordelijkheid nemen, bereid zijn om met de billen bloot te gaan, enzovoorts.
deze zaak – inclusief al het bronnenmateriaal, alle reacties, et cetera – moet standaard literatuur worden in PhD opleidingen (voor nieuwe wetenschappers) en journalistenscholen.
vanaf een grote afstand is dit echt genieten!
Ik ben journalistiek grootgebracht met het idee dat je als journalist overal over moet kunnen berichten – het is de kunst om de goede vragen te stellen en de feiten te checken. Daarvoor hoef je niet per se wetenschapsjournalist te zijn. Natuurlijk is het handig als je wat kennis hebt over het onderwerp waar je over schrijft, maar je hoeft echt geen natuurkunde gestudeerd te hebben om erover te schrijven. Sterker nog: het kan het verhaal ten goede komen als je een ‘leek’ bent, omdat je niet allerlei informatie als bekend veronderstelt. Als eindredacteur van een universiteitsblad kan ik hier helaas vele voorbeelden van noemen. Ik zou daarom liever zien dat er onderscheid wordt gemaakt tussen goede en minder goede journalisten, dan tussen algemene en (bijvoorbeeld) wetenschapsjournalisten.
Ik heb in dit stuk alleen maar gereageerd op de kritiek op het sociale media onderwerp. Niet op dat andere stuk of de bredere discussie.
Natuurlijk wil ik graag zo feitelijk en goed mogelijk berichten. Over welk onderwerp dan ook. Ik heb in een lang gesprek met de TU Delft een aantal relativerende opmerkingen gemaakt over DE waarheid en ALTIJD vaststaande feiten. Beide bestaan niet heb ik willen zeggen. En wat daar voor een brede nieuwsorganisatie in de dagelijkse praktijk dilemma`s bij kunnen zijn.
Ik vind helemaal niet dat journalisten van een grote brede nieuwsredactie elke wetenschappelijk onderzoek en detail zelf moeten kunnen doorgronden. Ik vind wel dat ze in staat moeten zijn de nieuwswaarde ervan voor een breed publiek vast te stellen. Door allerlei bronnen aan te boren en tot een conclusie te komen voor hun uitzending.
Een Haagse journalist moet een goed journalist zijn die is ingewerkt in Den Haag, maar geen goed politicus.
Wat Katja Wijnands schrijft, onderschijf ik.
De kern van de discussie is denk ik dat een journalistieke keuze een andere kan zijn dan een puur wetenschappelijke, zie mijn opmerking over trends weergeven.
Overigens: wat is een wetenschapsjournalist? En hoe onderscheidt hij of zij zich van andere journalisten? Welke definitie geldt hier?
Op de laatste vraag van de heer Gelauff is zowel bij De Nieuwe Reporter als andere sociale media de laatste tijd ruimschoots antwoord gegeven. Maar mocht u het nog eens in andere vorm willen lezen, dan verwijs ik u graag naar een artikel van mij in Villamedia van vorig jaar: http://www.villamedia.nl/opinie/bericht/wetenschapsjournalistiek-is-specialisme/
Waar meneer Gelauff volgens mij in verwarring raakt is dat hij denkt dat een wetenschapsjournalist een wetenschapper is. Een wetenschapsjournalist is een journalist, die gespecialiseerd is in berichten over wetenschap. Net als een politiek journalist een journalist is met een specialisatie in politiek, en een economisch journalist…nou ja, u begrijpt wel.
“Een Haagse journalist moet een goed journalist zijn die is ingewerkt in Den Haag, maar geen goed politicus,” schrijft Gelauff.
Helemaal eens. Zo hoeft een goed wetenschapsjournalist dus ook geen goed wetenschapper te zijn.
Maar die wetenschapsjournalist moet wel de basics van wetenschap in de vingers hebben. En zich niet per item nog moeten laten bijpraten over essentiële zaken als ‘hoe verifieer ik de validiteit van een onderzoek’. Of, erger nog, voor het bepalen daarvan van een externe partij afhankelijk moeten zijn.
Om in dezelfde vergelijking met politiek verslaggevers te blijven: het zou bizar zijn als Frits Wester of Ferry Mingelen voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen nog bijgepraat moesten worden over het verschil tussen actief en passief kiesrecht.
Maar een journalist die niet weet wat een standaarddeviatie of een p-waarde is, mag wel wetenschappelijke items draaien?
Zelfs na wat oppervlakkig googlen voelde ik de dinsdag na de gewraakte journaaluitzending al aan mijn journalistieke water dat de Nationale Academie voor Media en Maatschappij meer gericht lijkt op verkoop dan voorlichting. Dat bracht mij ertoe om de accreditatieclaim bij CPION eens nader te onderzoeken. Bleek dus helemaal niet te bestaan.
Simpel klusje. Twee belletjes naar twee instituten en je weet wat. Toch niet zo moeilijk? Als een stagiair dat klusje even had opgeknapt was de NOS een hoop gehannes met een wetenschapper, gedoe met bloggers en aantasting van de geloofwaardigheid bespaard gebleven.
Het lijkt me dat een goede wetenschapsjournalist zich niet alleen richt op de conclusies en uitspraken van wetenschappers (en niet-wetenschappers), maar daarbij ook het onderzoeksproces (methodiek) kan toetsen.
Wetenschap is allereerst een methode om tot betere kennis te komen, ook als individuele wetenschappelijke studies ernaast zouden zitten. Een wetenschapsjournalist kan oordelen of een onderzoek valide en betrouwbaar is. Hij of zij heeft oa verstand van toetsbaarheid en repliceerbaarheid.
“Wat is een wetenschapsjournalist?”
Er is hier inmiddels door verschillende mensen antwoord op gegeven, dus ik zal dat niet herhalen. Maar ik wil wel graag nog even wijzen op het bestaan van de Vereniging voor Wetenschapsjournalisten in Nederland (VWN). Deze vereniging is erg actief en kent op het moment van schrijven 377 leden. Ooit was ‘wetenschap’ een aparte sectie binnen de journalistenvakbond NVJ, maar in de jaren 80 heeft de huidige VWN zich afgesplitst. Zie voor meer informatie over de vereniging, de leden en het soort activiteiten dat de VWN organiseert http://www.wetenschapsjournalisten.nl .
Wetenschapsjournalistiek is dus al decennia lang een duidelijk specialisme. Ik vind het toch wel enigszins vreemd dat dit bij de NOS niet bekend is. Nederland is ook niet het enige land met een eigen vakvereniging voor wetenschapsjournalisten, veel (westerse) landen hebben zo’n vereniging. Er is ook een overkoepelende wereldwijde vakorganisatie, de World Federation of Science Journalists (WFSJ).
Ik weet nu nog steeds niet wat Jan van Dijk daadwerkelijk heeft gezegd, maar deze discussie laat wel zien dat we in Nederland nu ook media watchblogs hebben die de media ter verantwoording roepen
@ Katja Wijnands: Het is gevaar is echter dat wetenschappers journalisten ook dingen kunnen wijsmaken die dus niet kloppen. Een journalist moet dus van de hoed en de rand weten. Met andere woorden: gespecialiseerd zijn.
Maar omdat ik hier geen kaas van heb gegeten: kost een wetenschapsjournalist in verhouding meer? Want er zijn natuurlijk verschillende disciplines.
Beste Marcel Gelauff,
Allereerst hartelijk dank voor de openhartige en interessante uitleg. We kunnen denk ik wel stellen dat het al met al een boeiende discussie oplevert – waar we vast allemaal iets van opsteken.
Bij het journaal ken ik veel voortreffelijke journalisten; ik heb zelf ooit met enorm veel plezier bij de NOS gewerkt en er veel geleerd. Dat is het punt niet.
Maar ook ik denk dat je toelichting vooral duidelijk maakt dat het journaal een blinde vlek heeft op het front onderzoek/wetenschap.
Het blijft toch gehannes. Jullie moeten ‘lang zoeken’ naar de juiste expert (ik had hem/haar eerlijk gezegd in drie tellen voor je gevonden), jullie worstelen met de aanleiding (die zijn er volop, als je een beetje volgt wat er aan echt onderzoek wordt gedaan), zijn kennelijk niet in staat om op eigen kracht in te zien dat dit onderzoek niets voorstelt.
En aan het einde van de rit zitten jullie met een item waar twee partijen garen bij spinnen, dat inhoudelijk rammelt en waarmee je half bloggend Nederland op je dak krijgt.
Het zijn niet mijn zaken, we maken we allemaal wel eens fouten, en ik heb makkelijk praten – maar een Tegel zul je er denk ik toch niet mee winnen.
Ook ik vind eigenlijk het meest zorgelijke dat het instituut het NOS Journaal zich betrekkelijk gemakkelijk laat bespelen door de eerste de beste club die wat interessant klinkende termen weet op te lepelen en het woord ‘percentage’ foutloos kan schrijven (en ik snap en respecteer je hang naar trends duiden hoor).
Waarom die site ‘ikbenoffline.nl’ zo onder de aandacht brengen? Waarom zo’n opleidingsinstituut zo in het zonnetje zetten?
En hoe gaan jullie dan om met lastige dossiers als kernenergie, klimaatverandering of de (vermeende) effecten gsm-straling?
Ik kan je gedachten kortom een heel eind volgen, en begrijp dat jullie het nodige hebben gedaan aan ‘kwaliteitscontrole’, maar op de een of andere manier ben ik niet erg gerustgesteld.
Hgr,
Maarten
Beste Marcel,
wetenschapsjournalisten – zoals ik – zijn journalisten. Daarnaast hebben ze verstand van wetenschap. Ze weten hoe het wetenschappelijk bedrijf werkt, zijn (vaak) in staat om publicaties in wetenschappelijke tijdschriften zoals Nature en Science te lezen én te beoordelen, en hebben een goed netwerk in de wetenschappelijke wereld.
Zie het maar als een buitenlandcorrespondent. Het is verdomd handig als die de taal spreekt van het land waar hij of zij over bericht, de juiste mensen kent et cetera.
Een journaalredactie – van, wat was het, 400 man voor radio, teletekst, online en TV? – zonder wetenschapsredactie is als een journaal zonder buitenlandredactie. Een soort lokale omroep. Ook leuk, maar wel een beetje dom.
Beste heer Gelauff,
Zoals u heeft gemerkt, heeft u met uw opmerkingen in TU Delta en uw reactie of het social media stress item een complete beroepsgroep beledigd en aan de kant gezet alsof ze geen bestaansrecht zou hebben.
Het feit dat wetenschapsjournalisten een gevestigde beroepsgroep zijn die in het mediabedrijf al jarenlang hun meerwaarde hebben aangetoond, laat zien dat het verstandig zou zijn als u op z’n minst eens serieus met vertegenwoordigers van deze beroepsgroep zou praten.
Het zijn tenslotte uw kijkers die u schaadt met ondermaatse berichtgeving, terwijl het zoveel beter kan. Kijkers die in ruil voor hun belastinggeld vertrouwen op goede journalistiek, en ‘the best obtainable version of the truth’.
Uw voorganger Hans Laroes heeft ooit de vereniging van wetenschapsjournalisten in Nederland uitgenodigd voor een borrel op de NOS burelen, om elkaars werk beter te leren kennen. Misschien is het tijd dat de NOS en de wetenschapsjournalisten opnieuw kennis maken. Ik kan u verzekeren dat we niet alleen houden van constructief debatteren, maar ook goed gezelschap zijn.
Met vriendelijke groet,
Frank Nuijens, hoofdredacteur TU Delta
Eerder schreef ik dat wat hieronder staat.
Een veel fundamenteler punt nog dan de wetenschappelijke betrouwbaarheidscheck.
Maar daar zwijgt Gelauff in alle talen over.
De publieke omroep – zeker het Journaal – heeft tot taak het publiek adeqaat te informeren. Die plicht is bij dit item ernstig verzaakt.
“De polemiek zou nooit deze heftige vorm hebben aangenomen als het onderzoek van de AM&M niet op het Journaal was gekomen. Maar meer nog: als het onderwerp in het Journaal niet belicht was op de manier waarop het belicht is. Bekijkt u de uitzending hier http://nos.nl/video/370708-jongeren-krijgen-stress-van-sociale-media.html nog een keer.
Hier het storyboard van de eerste 30 seconden:
Take 1: 10 jongeren die wapperen met hun smartphones (geënsceneerd)
Take 2: jongere die zegt: “Ik kan er van huilen als ik m’n telefoon niet bij me heb”.
Tusssenshot van inkomende berichten en push notifications op smartphones
Take 3: jongere die zegt: “Als m’n batterij leeg is, haal ik die uit m’n moeders telefoon”.
Achtergrondgeluiden: ringtones en notification piepjes
Take 4: jongeren die op de dansvloer staan te swingen met hun smartphones in hun handen (geënsceneerd)
Ondertussen vertelt de voice-over een schijnbaar neutraal, informatief verhaal over sociale media gebruik van jongeren. Na het overduidelijk geënsceneerde danstafereel, waarin jongeren volkomen onrealistisch en ostentatief met hun smartphones lopen te swingen, concludeert de voice-over met vertrouwenwekkende, schijnbaar objectieve stem: “Ook hier kunnen ze dus niet zonder mobieltje”. Vloeiend overlopend in de zin: “Uit landelijk onderzoek blijkt..”
Op de website van de NOS lezen we de mission statement: “De NOS biedt, als grootste nieuwsorganisatie van Nederland, altijd en overal onafhankelijke en betrouwbare verslaggeving”.
De verslaggeving over het rapport van de Academie voor Media en Maatschappij kun je moeilijk kwalificeren als onafhankelijk en betrouwbaar. Door de gebruikte audiovisuele trucs en technieken wordt het onderwerp sociale media stress bij jongeren geenszins informatief en genuanceerd, maar suggestief en sensatiebelust belicht. Dat kan natuurlijk nauwelijks verbazen. Wie Neil Postmans mediakritische klassieker We amuseren ons kapot gelezen heeft, weet dat televisienieuws al lang niet meer als doel heeft om onafhankelijk en betrouwbaar te informeren, maar draait om de exploitatie van angst, sensatie en paniek.
Dit is natuurlijk geen uitvinding van de Journaal redactie. De ‘tabloidisering’ van het ‘serieuze’ nieuws is een fenomeen dat zich als sinds enkele decennia doorzet in de hele westerse wereld. Toch valt dit het journalistengilde wel aan te rekenen. James Compton schrijft er in zijn boek The Integrated News Spectacle over dat het “de aandacht afleidt van werkelijk belangrijke zaken en leidt tot een mis-geïnformeerd publiek”.
… (Het) ontbreekt in de reactie van Aletta Oosten van het NOS Journaal aan diepgang. Wat voor nut heeft het te beweren dat je het onderzoek op betrouwbaarheid hebt laten scannen door een hoogleraar, als je dat onderzoek, dat op zichzelf genuanceerd en navolgbaar was, volledig karikaturiseert in je nieuwsitem? In het item is immers geen enkele nuance zichtbaar. Nergens wordt gemeld dat de onderzoeksgegevens laten zien dat de meerderheid van de jongeren helemaal geen sociale media stress ervaart.
Fifi Schwarz, directeur van Nieuws in de klas, stelt in een reactie: “Het zou de redactie sieren als deze zou toegeven dat ze in een PR-stunt zijn getrapt en zich te gemakkelijk hebben laten meeslepen door het frame van de belangenclub in kwestie.” Hier draait Schwarz de zaken om en gaat ze veel te makkelijk mee in het ‘frame’ van het NOS Journaal dat diens core business neutrale informatievoorziening zou zijn. De Academie voor Media en Maatschappij heeft het NOS Journaal niet gebruikt; het NOS Journaal heeft het onderzoek gebruikt als aanleiding om haar key product te verkopen: spanning, sensatie en paniek. Is er nét even geen cruiseschip gezonken of bank failliet gegaan, dan vult men de leemte met items over comazuipen, schooluitval, steekpartijen of natuurlijk cyberpesten, infobesitas, en nu, sociale media stress en FOMO bij jongeren.
Het NOS Journaal had zich minder kunnen laten leiden door scoringsdrift. Het had een voorbeeld kunnen nemen aan de documentairemakers van de VPRO, die met regelmaat diepgaande documentaires afleveren over alle cons en pro’s van nieuwe en sociale media. Gezien het NOS Journaal item ruim twee minuten lang was, was er zeker ruimte voor nuance. Dat dit niet gebeurd is, geeft aan hoezeer het NOS Journaal vastgegroeid is in wat Chomsky het ‘culture of fear’ stramien noemt.”
Maarten: het is echt tijd voor bezinning in plaats van defensieve stellingen.
Pardon: Marcel bedoel ik.
@Daniel
Pfoei! Ik schrok al 😉