Vorige week opende Luuk Sengers in een artikel op DNR de discussie over een concretere definitie van onderzoeksjournalistiek. Meteen zijn collega’s in de pen geklommen. Naar aanleiding daarvan: een aangepast voorstel.
Over hoe je als onderzoeksjournalist onderzoek doet, lijkt iedereen het wel eens. Maar over wat je zou moeten onderzoeken, niet.
Ik had in mijn vorige definitie “gebeurtenissen die het leven, de vrijheid of de veiligheid van mensen bedreigen” als onderwerp geformuleerd. En dat leidde tot veel kritiek. De meeste collega’s vonden dat ik mijn ogen sloot voor andere interessante thema’s die naspeuring verdienen.
Het doel van onderzoeksjournalistiek
Mijn natuurlijke aandrang is om de definitie nu ruimer te maken, en meer onderwerpen in te sluiten, of juist helemaal niks over het doel te zeggen, zodat ik iedereen te vriend kan houden. Maar dat is niet waarom ik aan deze missie ben begonnen.
Lezers, kijkers en luisteraars beoordelen ons op resultaten – de verhalen die we brengen. En ook financiers die in onderzoeksjournalistiek willen investeren, kijken op de eerste plaats naar de effecten van ons werk. Hóe we tot onze onthullingen zijn gekomen, is voor hen van secundair belang. Daarom streef ik bewust naar een definitie die niet alleen iets zegt over de werkwijze van onderzoeksjournalisten, maar ook over het resultaat van hun inspanningen.
Niet elk onderzoek dat door journalisten wordt uitgevoerd, hoeven we automatisch als ‘onderzoeksjournalistiek’ te bestempelen. Er zijn ook ándere categorieën om goed geresearchte verhalen in onder te brengen.
- ‘Wetenschapsjournalistiek’, bijvoorbeeld, voor verhalen die ons inzicht of onze kennis vergroten door onderzoek.
- ‘Explanatory journalism’ voor verhalen die complexe materie of situaties uitleggen.
- ‘Narratieve journalistiek’ voor spannende, dramatische verhalen met veel oog voor personages en details.
- ‘Reportage’ voor verhalen waarin de journalist als een fly on the wall observereert, soms over een lange periode en onder heikele omstandigheden.
Al deze genres vereisen een flinke onderzoeksinspanning.
Toegevoegde waarde van onderzoeksjournalistiek
‘Onderzoeksjournalistiek’ is wat mij betreft echter géén vergaarbak van bovenstaande stijlen, maar een categorie op zichzelf. Ze verenigt veel van de bovengenoemde kenmerken, maar voegt nog iets extra’s toe: de motivatie om iets te veranderen. De drive om de wereld te verbeteren is haar ‘unique selling point’.
Onderzoeksjournalistiek is – in vergelijking met verslaggeving – doorgaans moeilijk en kostbaar. Waarom zouden jonge mensen de kneepjes ervan willen leren? Waarom zouden consumenten en financiers er geld aan willen uitgeven? Dat doen ze alleen als ze zien dat er iets belangrijks tegenover staat. De zoektocht naar een heldere definitie van ‘onderzoeksjournalistiek’ is wat mij betreft op de eerste plaats een zoektocht naar de toegevoegde waarde van het vak.
Rekening houdend met zoveel mogelijk van de suggesties, kom ik tot een nieuwe definitie, die ik hieronder weer zal toelichten:
Onderzoeksjournalistiek is het opsporen en onthullen van gebeurtenissen die nadelig zijn voor de lezers, kijkers of luisteraars, met het doel om bij te dragen aan verbetering.
1. Opsporen
‘Opsporen’ veronderstelt een systeem, een vooropgezet plan. Om te beginnen zou het ‘plan’ van elke onderzoeksjournalist moeten zijn, lijkt mij, om alle relevante betrouwbare bronnen te raadplegen, alvorens hij conclusies trekt.
Daarnaast ben ik groot pleitbezorger (net als Gerard Smit) van het werken met hypotheses – de ultieme vorm van vooropgezette plannen! Door gesprekken die Mark Hunter en ik afgelopen jaren hebben gevoerd met succesvolle onderzoeksjournalisten, durven we te stellen dat de meesten van hen een plan maken voordat ze in de documenten duiken – al noemen ze niet allemaal hun plannen ook ‘hypotheses’.
2. Onthullen
‘Onthullen’ duidt op een actieve houding van de journalist. Informatie die al in brede kring bekend is, of op een presenteerblaadje wordt aangereikt, hoef je immers niet meer te onthullen. Het onthullende aspect van ons werk wordt in vrijwel alle bestaande definities benadrukt.
Daarbij laten we in het midden of de journalist het initiatief heeft genomen voor het onderzoek, of dat hij zich heeft aangesloten bij andere partijen met hetzelfde doel. Want zoals Jan Bierhoff terecht schrijft, is de onderzoeksjournalist in de praktijk lang niet meer altijd de initiatiefnemer: “Diverse partijen bemoeien zich met tegels lichten: Kamercommissies, individuele klokkenluiders, Ngo’s, het brede publiek met tweet-sweeps. De journalist is een belangrijk onderdeel van de onthullingspraktijk, maar niet de natuurlijke frontman.”
Gerard Smit stelt dat zijn school in Utrecht “prima overweg [kan] met de drie terreinen van onderzoeksjournalistiek die in de VVOJ definitie worden onderscheiden: misstanden opsporen, beleid toetsen en trends signaleren.” Mijn bezwaar echter tegen ‘toetsen’ en ‘signaleren’ is dat ze kunnen leiden tot een neutrale conclusie. ‘Opsporen’, daarentegen, leidt volgens mij tot een oordeel – en dat is veel sterker dan een conclusie. Maar daarover dadelijk meer.
Sjors van Beek maakt een terechte kanttekening bij de omschrijving “openbaar maken” in mijn vorige definitie. Want schrijft hij: “Veel verhalen stoelen op informatie die – weliswaar versnipperd – toegankelijk is maar die door de versnippering het grote plaatje vertroebelt. Slim combineren van de juiste data leidt dan tot inzicht en onthulling.” Hij heeft gelijk: je kunt inderdaad verbanden onthullen tussen feiten die afzonderlijk al openbaar waren.
3. Nadelig
‘Nadelig’ is een ruim begrip: het kan duiden op een schending van de elementaire mensenrechten (mijn aanvankelijke focus), maar ook op economische of maatschappelijke schade, en zelfs op leugens – er wordt immer vaak gelogen om nadelen te verhullen.
‘Nadelig’ is ook een relatief begrip: het nadeel van de één is een voordeel voor een ander. Het geeft ons journalisten de kans om nadrukkelijk partij te kiezen voor onze lezers, kijkers en luisteraars. “Journalism’s first loyalty is to citizens”, stellen Kovach en Rosenstiel in hun ‘The elements of journalism.’ De meeste journalisten stellen zich, als het hen gevraagd wordt, resoluut op aan de kant van de burgers (“citizens”), stellen zij. Niet alleen uit morele overwegingen, maar ook uit zakelijke: de groei van de serieuze kranten in de VS in de vorige eeuw was voornamelijk aan deze loyaliteit te danken.
Tegelijk laat ‘nadelig’ geen misverstand bestaan over wat we als onze unieke taak beschouwen: waarschuwen. Natuurlijk wil ons publiek ook wel eens iets positiefs lezen, horen of zien, maar daar heeft het ons niet voor nodig. Voordelen hoeven we niet voor het uit te spellen, dat doen anderen wel. Dat honk is al bezet.
4. Bijdragen aan verbetering
Onderzoeksjournalisten richten hun vizier primair op gebeurtenissen “die de vrijheid of veiligheid van mensen bedreigen”. Dat was mijn oorspronkelijke stelling. Mark Deuze had daar niet zo’n moeite mee. Volgens hem doe ik “een oproep tot zogenaamde ‘constructieve’ journalistiek.” Op Twitter deelden anderen mijn citaat “Ik stel voor om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 tot verplichte leerstof te maken op alle scholen voor journalistiek.” Hopelijk niet omdat ze het een belachelijk idee vonden.
Maar volgens Linda Duits had ik met het woord ‘bedreigen’ een “ongewenste normatieve component” binnengehaald. Ik heb die tegenwerping vaker gehoord. Maar door er nog eens over na te denken, realiseerde ik me dat het vrijwel altijd Nederlandse of Vlaamse journalisten zijn die terugdeinzen voor het hoogdravende “we gaan de wereld verbeteren.” Elders in de wereld waar ik trainingen heb gegeven, werd het progressieve karakter van ons werk zelden in twijfel getrokken of zelfs gretig geaccepteerd. Waar zou dat aan liggen?
Een mogelijke verklaring vond ik in de Van Dale en de Oxford Dictionary. Er blijkt een subtiel maar essentieel verschil in betekenis tussen het Engelse ‘to investigate’ en het Nederlandse ‘onderzoeken’. ‘To investigate’ heeft een negatieve connotatie, die ‘onderzoeken’ niet heeft. Kijk maar naar deze omschrijving in de Oxford Dictionary: “Carry out a systematic inquiry to discover and examine the facts of an incident, allegation, etc.”
‘Incident’ en ‘allegation’ duiden op negatieve gebeurtenissen. Nu kan ‘incident’ ook een neutrale betekenis hebben (‘gebeurtenis’), maar doordat het woord in hetzelfde rijtje staat als ‘allegation’ (beschuldiging), lijkt mij dat hier die ándere betekenis van ‘incident’ wordt bedoeld, namelijk een geweldadige, vijandige of gevaarlijke gebeurtenis. Kortom: een negatieve component.
In de Angelsaksische definities van onderzoeksjournalistiek wordt het opsporen van misstanden altijd als op zijn minst één van de motieven genoemd. Nu hoeven we een ingeburgerde definitie, ook al is deze meer dan honderd jaar oud, natuurlijk niet kritiekloos na te volgen, maar welke argumenten zijn er om haar nu plots af te zwakken?
Volgens mij zijn er doorgaans twee redenen waarom mensen de moeite nemen om onderzoek te doen:
- uit pure nieuwsgierigheid
- om een probleem op te lossen.
Mensen die er voor betaald worden om louter hun nieuwsgierigheid te volgen, kom je volgens mij alleen nog tegen in de wetenschap – en misschien zelfs daar al nauwelijks meer. In alle andere beroepen wordt alleen geld en tijd gestoken in onderzoek als daar een te verwachten voordeel tegenover staat: door een probleem te analyseren, komt hopelijk een oplossing dichterbij.
Onderzoeksjournalisten kunnen óók kiezen of ze ergens willen induiken uit louter nieuwsgierigheid, of om een oplossing dichterbij te brengen. De tweede optie lijkt mij een gezondere bedrijfsstrategie, simpel omdat er méér mensen zitten te wachten op concrete verbeteringen in hun leefsituatie dan op interessante weetjes.
Ik durf zelfs de stelling aan dat journalistiek om de nieuwsgierigheid te bevredigen ‘elitair’ is – hoeveel mensen in de wereld voelen zich comfortabel genoeg om eens even een cultuur- of wetenschapspagina te lezen, of onderuitgezakt naar een praatprogramma te kijken? Journalistiek om acute problemen te helpen oplossen, daarentegen, is ‘elementair’.
Me dunkt dat er genoeg misstanden plaatsvinden, groot en klein, ver weg en dichtbij, om regelmatig een krant of programma mee te vullen. Zelfs het voortbestaan van de héle mensheid is concreet in gevaar, aldus onder andere de Verenigde Naties. Als we niet snel maatregelen nemen om de opwarming van onze planeet te stoppen, zullen volgende generaties méér conflicten over zich heen krijgen (over over voedsel, over water, over brandstoffen) dan de mensheid ooit eerder heeft meegemaakt. De solidariteit zal op de proef worden gesteld; de zwaksten zullen meer bescherming nodig hebben. Sta me toe dat ik de discussie over de richting en het doel van onderzoeksjournalistiek achterhaald noem. We zijn door de feiten ingehaald.
Om het wat korter door de bocht te zeggen: de jaarlijkse oliebollentest van het AD is géén onderzoeksjournalistiek. Zeker, ze vind plaats op initiatief van journalisten die systematisch onderzoek doen en het resultaat wordt door de lezers zeer gewaardeerd. Maar het gaat over… oliebollen.
Bedenk dat ook het louter weergeven van ‘de feiten’ niet automatisch waardenvrije journalistiek impliceert. De Van Dale omschrijft ‘feit’ namelijk niet alleen als ‘een gebeurtenis’ maar ook als ‘een laakbare daad.’
Mensenrechtenverklaring
Ik ben het wél eens met alle collega’s die de mensenrechtenverklaring van de Verenigde Naties te nauw vinden als doel. Sjors van Beek maakt ons erop attent dat er ook onderwerpen zijn “die journalistiek onderzoek waard zijn maar die niet al te ‘zwaar’ zijn.” De voorbeelden die hij noemt hebben betrekking op leugens en bedrog. Maar zijn leugens niet pas interessant als ze een gevaar vormen, bijvoorbeeld doordat mensen elkaar niet meer vertrouwen? Of doordat verkeerde maatregelen worden genomen?
Gerard Smit stelt dat ik me in mijn vorige definitie “teveel op het welzijn van het individu richt en niet op het functioneren van de samenleving.” Wat hij mist is “de controle op de manier waarop onze instituties werken.” Als onze democratische instellingen niet efficient of doelmatig genoeg werken, is dat zeker voedsel voor onderzoeksjournalisten, dat ben ik met hem eens. Maar ook voor incompetenties geldt, volgens mij, net als voor leugens, dat ze hun belang ontlenen aan de mogelijke gevolgen – lees: gevaren.
Voor mij is het primaire doel van onderzoeksjournalistiek: het afwenden of wegnemen van bedreigingen die onze elementaire rechten aantasten, door aandacht te geven aan de oorzaken (egoïsme, incompetentie, onwetendheid), aan het gevaar zelf (ophelderen) of aan de oplossingen (constructief meedenken).
Als zelfs journalisten deze rechten al niet willen of durven te verdedigen, ziet het er slecht uit voor de wereld. En voor de onderzoeksjournalistiek, want ik zeg niet dat dit het enige is dat we kunnen doen, maar het kon wel eens het enige zijn waarvoor mensen ons nog willen betalen.
Naar mijn mening is de AD oliebollentest wel onderzoeksjournalistiek. De test stelt een misstand (oneetbaar of zelfs ziekmakend volksvoedsel) aan de kaak en heeft de kwaliteit van de aangeboden waren zichtbaar verbeterd. Oliebollenbakkers weten dat ze door de journalistiek in de gaten worden gehouden en ze handelen ernaar; de ene wat slimmer dan de andere.
Vragen om mee te denken, het voor elkaar
krijgen dat dat ook werkelijk en op een goede manier gebeurt, daar bezonnen op reageren, en dan ook nog eens je standpunt scherper neerzetten – dat is klasse. En hoe scherper je standpunt, hoe meer het ook weer uitdaagt om daar iets tegen in te brengen.
De lastige vraag die Luuks betoog oproept is hoe je vaststelt wat nadelig is voor het publiek, en, nog lastiger, hoe je verbeteringen aanbrengt. Dat veronderstelt dat je weet hoe dat moet, dat het mogelijk is om die verbeteringen te realiseren, en dat het aan de onderzoeksjournalist is daarvoor de weg te wijzen. Eerbare veronderstellingen, maar misschien ook een vorm van hoogmoed.
Vandaar dat de controlerende taak van de journalistiek volgens sommigen zich moet beperken tot het onderzoek naar de naleving van de regels die de democratie schragen. Dan gaat het met name om de vraag of de mensen die geacht worden het collectieve welzijn te bevorderen zich aan de regels houden. De instellingen die daarvoor in het leven zijn geroepen, moeten verbeteringen aan brengen.
Dat is in ieder geval één opvatting van democratie: ieder zijn opdracht. Aan de journalistiek de taak vermeende misstanden aan te tonen en het gesprek daarover te entameren.
Luuk Sengers’ poging onderzoeksjournalistiek (opnieuw) te definiëren is even lovenswaardig als ambitieus. Daarbij steekt de onderbouwing van de noodzaak voor een nieuwe definitie schril af. In zijn eerste artikel schreef hij dat “de bestaande omschrijvingen onnodig verlammend werken. Voor de jonge generatie journalisten zijn ze te wollig of te vaag”. Ik ben erg benieuwd naar het antwoord op de vraag hoe de bestaande definities precies verlammend kunnen werken. Het kan best waar zijn, maar ik heb er geen idee bij.
Een ander punt is of onderzoeksjournalistiek apart moet worden gedefinieerd. Gaat het om de behoefte af te bakenen wanneer het voorvoegsel van toepassing is? Is het erg flauw om als definitie te hanteren: Journalistiek die zich kenmerkt door grondig onderzoek? Want dan kunnen we ons concentreren op de definitie van journalistiek. Dat is al moeilijk genoeg, getuige de discussies die daarover bijvoorbeeld op deze website sinds tenminste juli 2006 al zijn gevoerd. En een goede definitie is belangrijk voor wie vindt, zoals ik, dat journalistiek een vak is dat ten minste bescherming behoeft door het formuleren van kwalitatieve criteria.
Mijn gevoel is dat het belangrijke onderwerp van ontoereikende onderzoeksjournalistiek onnodig wordt geacademiseerd. Onderzoeksjournalistiek verdient als journalistiek ambacht een aparte status, maar eigenlijk behoort een kern van deze speciale bloedgroep onderdeel te zijn van elke vorm van journalistiek, waarbij waarheidsvinding en correctheid samen leiden tot de onderzoekende aard die elke journalist eigen zou moeten zijn.
Dat is laatste is natuurlijk allang niet meer het geval en daar doet een ambitieus plan, of variaties daarop, helemaal niets tegen. De journalistiek worstelt enerzijds met het budgetprobleem dat inhuren van zeer tijdsrovende en grensverleggende onderzoeksjournalistiek onmogelijk maakt. Anderzijds zijn de (nieuws)media zo verstrengeld geraakt met vele partijen die zij beroepshalve behoren te wantrouwen, dat de onderliggende structuur voor objectiverende en controlerende journalistiek helaas niet meer bestaat.
Wie als journalist de moed heeft om werkelijk omstreden kwesties bij de wortel te onderzoeken en bloot te leggen, zodanig dat de regels van het spel (status quo) in het geding komen, dan veroorzaakt dat dermate veel corrigerende reflexen dat het avontuur snel voorbij is. Niet in de laatste plaats zal het de journalist in kwestie snel duidelijk worden dat zijn carriëre niet is gebaat bij zijn nobele pogingen tot waarheidsvinding.
Er zijn tal van onderwerpen die het meer dan verdienen om hardnekkig en grondig te worden gevolgd door onderzoeksjournalisten – met lak aan heersende publieke opinies of druk vanuit het establishment. Het ontbreken van de fundamenten die dit mogelijk maken, namelijk de aanwezigheid van echte onafhankelijke nieuwsproducenten, maakt een academische invulling over hoe onderzoeksjournalistiek er idealiter uit zou moeten zien, mijns inziens tot een gewichtige vorm van tijdsverspilling.
Hoe ironisch:de mensenrechten zijn niet meer terug te vinden.