De meeste hoofdredacteuren zien weinig in mijn voorstel om burgers een recht op een (digitaal) antwoord te geven als ze in de media worden genoemd, concludeert De Nieuwe Reporter op 2 november.
Eric Smit (Follow the Money) is er niet op tegen, maar anderen vrezen een ontsporing zoals in België (Peter Vandermeersch, NRC), een uitholling van de functie van de journalistiek om feiten te wegen (Joost Oranje, Nieuwsuur), een inbreuk op de autonomie van het medium (Arendo Joustra, Elsevier) en onterechte aandacht voor allerlei gekkies (Jeroen Trommelen, Investico). Bovenal is een van bovenaf opgelegde verplichting ongewenst (Marcel Gelauff, NOS Nieuws) en ook niet nodig (Martijn Roessingh, Trouw), want wie iets te klagen heeft kan naar de Raad voor de Journalistiek of de rechter. Helaas regeert de Pavlov-reactie.
Natuurlijk, in de ideale wereld waarin journalisten afgewogen, fair en foutloos berichten, altijd wederhoor halen, die reacties ruimhartig opnemen en hoofdredacties onvermoeibaar een welwillend luisterend oor bieden aan teleurgestelde lezers, kijkers en luisteraars is een recht van antwoord niet nodig. Helaas bestaat dat journalistieke paradijs niet.
Betere journalistiek
De praktijk is dat burgers regelmatig (naar hun gevoel) worden beschadigd door berichtgeving, soms opzettelijk, soms per ongeluk, en dat hoofdredacties dat niet altijd adequaat kunnen of willen repareren. De Raad voor de Journalistiek en de rechter kunnen dat leed enigszins verzachten, maar omdat ze traag werken (en forse drempels kennen) hebben de getroffen burgers daar à la minute niets aan.
Het resultaat is dat ze het heft in eigen hand nemen door op Twitter of Facebook het betreffende medium af te fakkelen (hetgeen het medium meestal geen goed doet) of zich helemaal af te keren van de journalistiek omdat die toch niet te vertrouwen zou zijn (waar het medium evenmin blij van zou moeten worden).
Mijn pleidooi om de, al dan niet terecht, verongelijkte burger een alternatief te geven, juist omdat dat dankzij internet zo makkelijk kan, is dan ook ingegeven door de overtuiging dat dit de journalistiek transparanter en betrouwbaarder zal maken. Het vertrouwen in de betere media zal alleen maar groeien.
Bezwaren
In België en Duitsland bestaat het recht van antwoord al meer dan 150 jaar. Natuurlijk is het daar niet perfect, zoals ook blijkt uit mijn onderzoek [pdf], maar zowel de Belgische als de Duitse hoofdredacteuren kunnen er blijkbaar mee leven. En de burgers ook, want het wordt in beide landen regelmatig gebruikt. De excessen waar Vandermeersch voor vreest, zijn op de vingers van één hand te tellen.
Bovendien veegt mijn voorstel om burgers het recht te geven op een hyperlinkje dat leidt naar hun eigen website of Facebook-pagina, als ze in een artikel worden genoemd, juist de grootste praktische bezwaren van tafel: het kost zendtijd noch krantenmillimeters. De journalist kan nog steeds alle feiten wegen, deze met zijn ‘waarheidskeurmerk’ publiceren, in volledige autonomie, alleen krijgt de lezer of kijker die wil weten hoe de betrokkene er zelf over denkt een hulpmiddel om ook die kant van het verhaal te horen. Een beetje journalist die zijn huiswerk heeft gedaan, zou daartegen bestand moeten zijn. (En als de reactie ontaardt in een ordinaire scheldpartij kan het medium altijd nog het linkje verwijderen.)
Gebod
De ‘linkje-verplichting’ als moderne versie van het recht van antwoord vult het gat dat de Raad voor de Journalistiek en de rechter laten vallen omdat ze niet de passende instrumenten hebben om te reageren op de digitale journalistiek.
Rest de vraag of dat digitale antwoord inderdaad een wettelijk recht moet worden, waarvoor de journalistiek traditioneel zo allergisch is. Mijn antwoord daarop is dat ik het grootste vertrouwen heb in de goede wil van mijn voormalige collega’s, maar een stok achter de deur kan nooit kwaad. Zolang sommige journalisten, verslaggevers en (hoofd)redacteuren het nog steeds moeilijk vinden om het bastion-van-het-eigen-gelijk te verlaten, is de burger geholpen met een wettelijk redmiddel om zich te kunnen laten horen.
Uitstekende reactie op de (inderdaad voorspelbare) antwoorden van de hoofdredacteuren. Wat mij opvalt is de volstrekte afwezigheid van de ombudsman in alle pleidooien voor en tegen. Ik ben dat zelf bij De Limburger. Een ombudsman kan (niet altijd, maar wel vaak) de kou uit de lucht halen door snel en uitvoerig te reageren op mailtjes van boze lezers. In het verleden hadden veel landelijke en regionale kranten en omroepen zo’n ombudsman of lezersredacteur. Ze zijn (niet overal, maar wel op veel plaatsen) geruisloos verdwenen. Wordt het niet tijd om op een of andere manier de ombudsfunctie in ere te herstellen?
Huub, mij – ombudsman voor de publieke omroepen en zelfs door Van Veghel geinterviewd voor zijn scriptie waarin zijn pleidooi gefundeerd wordt – viel hetzelfde op…
Op de kou die de gezamenlijke ombudsmannen uit de lucht halen kan je een flinke Iglo-fabriek runnen.
Een ombudsman (niet zelden een vrouw) kan inderdaad een effectief middel zijn om de kou uit de lucht te nemen tussen medium en media-‘slachtoffer’. Dat blijkt uit diverse onderzoeken. Echter:
– veel Nederlandse media hebben helaas geen ombudsman, zoals de regionale omroepen, diverse regionale dagbladen en nieuwssites;
– buitenlandse ervaringen laten zien dat media die aanvankelijk nog een ombudsman hadden deze relatief gemakkelijk wegbezuinigen;
– hoe goed een ombudsman ook is, het blijft inherent lastig om echt onafhankelijk te opereren of in ieder geval de ‘automatische’ indruk van partijdigheid weg te nemen;
– zelfs met een echt onafhankelijke ombudsman is niet gezegd dat het ‘slachtoffer’ uiteindelijk zijn eigen verhaal, in zijn eigen woorden, in het medium krijgt; vaak leidt een gunstige uitkomst tot een aanpassing van de tekst of uitzending maar daarbij houdt het medium het laatste woord. Dat is een wezenlijk verschil met een recht van (digitaal) antwoord; daar houdt de journalist de regie over het eigen verhaal, maar mag de burger in zijn eigen woorden reageren.